Ter voorbereiding van de Derde Slag bij Ieper besliste het Britse Vijfde Leger om het aantal medische posten of Casualty Clearing Stations (C.C.S’s) op te voeren om sneller gewonden te kunnen opvangen en verzorgen. Iedere C.C.S kreeg zijn eigen specialisatie. Ook Bandaghem kreeg in de zomer van 1917 twee veldhospitalen in de buurt. De naam Bandaghem is afgeleid van de Engelse term ‘to bandage’, wat ‘verbinden’ betekent.
Het ene hospitaal was gespecialiseerd in het opvangen van zieken, het andere in het behandelen van zenuwgevallen. Vandaag is dit verschijnsel beter bekend onder de benamingen 'shell shock', 'shock', 'battle fatigue', 'post-traumatisch stresssyndroom'. Aan het begin van de oorlog stond de psychiatrie echter nog in zijn kinderschoenen. Bij neurosen zocht men een fysieke oorzaak, maar vaak werden de verschijnselen aan lafheid toegeschreven. De medische posten vlak achter het front hadden noch de tijd noch de kennis om de juiste diagnose te stellen. Vanaf 1917 begon men toch meer in te zien dat traumata ook een psychische oorzaak konden hebben, maar toch werd dat niet ernstig aangepakt. Patiënten kregen vanaf toen de aanduiding ‘N.Y.D.-N’, Not Yet Diagnosed-Nervous case en werden niet langer naar hospitalen in Engeland gestuurd, maar doorverwezen naar specifieke veldhospitalen achter het front, zoals het hospitaal in Bandaghem. Daar werden ze een maand ter observatie gehouden om de ‘echte’ gevallen te onderscheiden van de zogenaamde veinzers. Na de diagnose door de hoofdgeneesheer werden de patiënten ofwel meteen teruggestuurd naar het front, ofwel na een therapie bestaande uit rust of boerderijwerk teruggestuurd naar het front, ofwel geëvacueerd naar basishospitalen in Rouen of Etaples. Wellicht werden ook heel wat patiënten geëxecuteerd. Van de om en bij de 5000 gevallen die in het veldhospitaal te Bandaghem terecht kwamen, werden uiteindelijk slechts 16% naar de basishospitalen overgebracht.
De 816 graven op het Bandaghem Military Cemetery, ontworpen door Sir R. Blomfield, liggen verspreid over vier perken. De bijzettingen van gesneuvelden in de Eerste Wereldoorlog gingen door tot oktober 1918. De meesten kwamen om tijdens de Derde Slag bij Ieper in het najaar 1917 of gedurende het Duitse Lente-Offensief in het voorjaar van 1918. Oorspronkelijk lagen hier meer doden begraven, maar na de oorlog werden 4 Franse perken, 4 Britse perken, 1 Duits perk, 2 Amerikaanse graven en 2 Belgische graven ontruimd. Onder de slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog, zijn 746 doden uit het Verenigd Koninkrijk (waarvan 5 ongeïdentificeerd), 2 Australiërs, 6 Canadezen, 11 Nieuw-Zeelanders, 7 Zuid-Afrikanen, 38 Duitsers (waarvan 3 niet geïdentificeerd konden worden) en 1 Franse burger. Onder de Britse doden zijn ook 4 mannen van het ‘Chinese Labour Corps’.
Drie leden van de ‘Royal Engineers’, Furlonger, Johnson en Farren (begraven in perk III, rij D, graven 31, 32, 33) kregen postuum de zeldzame ‘Albert Medal’ (AM). Op 30 april 1918 ontplofte een wagon met munitie. Vijf mannen slaagden erin om de locomotief tijdig terug aan de brandende wagon te koppelen en die weg van het munitiedepot te leiden om erger te voorkomen. Drie van de vijf mannen overleden bij de ontploffing: Furlonger, Johnson en Farren. Alle vijf kregen ze de Albert Medal die daden van uitzonderlijke dapperheid beloonde.