De Gasthuisstraat tot de 16e eeuw
De oudste nederzetting in de stadskern van Poperinge ontstond langs een aftakking van de Romeinse heerweg. Jacob van Deventer's onafgewerkte stadsplan toont bewoning aan de straatzijde en ruime achtererven die uitkomen op een zijstraatje parallel aan de Bollaertbeek.
In de buurt van de site bevond zich de Sint-Bertijnsvijver, genoemd naar de abten van de Sint-Bertijnsabdij in Sint-Omaars, de feodale leenheren van Poperinge. In de 16e eeuw stond er een woning genaamd 't Haentje.
Het Recollettenklooster en een Latijnse school
In 1627 kocht abt Philip Gillocq van de Sint-Bertijnsabdij het huis en de gronden om er de nieuwe kloostergemeenschap van de Recolletten te vestigen, met als doel een Latijnse school op te richten. Het kloostercomplex werd in 1630 uitgebreid aan de straatzijde met een klassiek gebouw tussen de straat en de Bommelaersbeek. Het kloosterdomein wordt weergegeven op de Ferrariskaart en de kloosterkerk bevond zich achter of gedeeltelijk op de locatie van het huidige hopmuseum.
Het complex lijkt binnen tien jaar te zijn voltooid, zoals te zien is op een stadsgezicht uit 1641, maar een plattegrond uit 1642 vermeldt dat alleen de funderingen van de kerk waren aangelegd. De kerk werd herbouwd in 1663 en hersteld na een brand in 1697. De gebouwen aan de straatzijde werden gebruikt als Latijnse School, terwijl het achtererf waarschijnlijk diende als een binnenplaats met een bolbaan voor de studenten. Het kloostercomplex had aparte toegangen via twee zijstraten en ruime tuinen aan de achterzijde en aan de Duinkerkestraat. De vijver werd zowel door de paters als door het publiek gebruikt voor waterlevering en als bluswater bij stadsbranden. In 1769 werd de schouwburg van het kloostercomplex uitgebreid op initiatief van het stadsbestuur. Na de Franse Revolutie werd het klooster afgeschaft en openbaar verkocht in 1797.
Het enige overgebleven herinnering aan deze periode is het portaal van de stadsschaal, bestaande uit een geblokte deuromlijsting in geschaafde baksteen, bekroond door twee siervazen in Lodewijk XIV-stijl.
De Publique weegschaele
Op 22 februari 1798 plaatste het stadsbestuur van Poperinge een oproep om het huis en erf genaamd "den Aria" in de "Noortstraete" te verpachten, dat dienst zou doen als openbare weegschaal van de gemeente. Een jaar na de openbare verkoop van de kloostergoederen werd het pand, dat inmiddels bekend stond als "den Aria", gebruikt als herberg, stedelijke weegschaal en ook als stedelijke toneelzaal. De belangrijkste functie van de weegschaal was voor het wegen en verkopen van hop, wat blijkt uit de benaming "hommelschale". In 1841 werd de hopschaal verplaatst naar het Sint-Jorishof op de Grote Markt, waar later een Hopmarkt werd opgericht.
In dezelfde periode bouwde aannemer Victor Maertens een remise en paardenstallen, waarschijnlijk haaks tegen de bestaande gebouwen aan de straatvleugel. De toegangspoort vanaf de straat werd ook aangepast.
De Hoppeschaal
In 1884 werd besloten door de gemeenteraad om het gebouw uit te breiden. De uitbreiding bestond uit één bredere travee in dezelfde stijl als het bestaande gebouw. Architect Wicart ontwierp de plannen en het daaropvolgende jaar werd de bouw uitgevoerd. De uitbreiding omvatte twee zavelasten, een katrol op de zolderverdieping en een hydraulische pers.
De ast aan de zijde van de binnenkoer werd gebruikt om slecht gedroogde hop bij te drogen met behulp van een kolenkachel. Een buizensysteem leidde naar de hellekamer om de ruimte te verwarmen. Naast de zavelasten waren er ook persen aanwezig voor vierkante zakken van 175 kg en ronde zakken van 140 kg.
Het is onduidelijk of de twee asten van het oude gebouw, die zich nu centraal in het gebouw bevonden, buiten gebruik raakten. De astvloeren van de oude vleugel werden verlaagd om op gelijke hoogte te komen met het niveau van de nieuwe asten. Mogelijk werd er samen met de uitbreiding op het binnenplein ook een nieuw magazijn opgericht, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vernield en later werd afgebroken.
In hetzelfde jaar werd ook een opdracht uitgeschreven voor de bouw van een paardenstal met werkplaats en drie slaapkamers op het binnenplein, evenals het herstellen van de voorgevel aan de straat en het uitbreiden van de zaal van de stadsschouwburg. Nieuwe vloerplanken, trapjes en banken werden geïnstalleerd in de toneelzaal. Bijgebouwen waren zichtbaar op een historische foto van het binnenplein en bleven tot de jaren 1980 staan. Op de foto is ook de gietijzeren trapleuning van de trap naar de toneelzaal te zien, die waarschijnlijk rond dezelfde tijd (1885-1886) als de verbouwing van de toneelzaal werd geplaatst.
In de late 19de eeuw groeide de hopteelt in Vlaanderen verder om een hoogtepunt te bereiken rond de eeuwwisseling. De drukte in de hopschaal startte met de hopoogst die in augustus-september aanvangt. De hop werd geoogst, in zakken geladen en met paard en kar (tot na de Tweede Wereldoorlog) naar de stadsschaal gebracht. Op de binnenkoer werden de zakken gelost en onmiddellijk gekeurd door de aangestelde hopkeurders. Vervolgens werden de zakken via de poorten binnengebracht en gewogen in de ruimte direct links van de poorten. Naast de weegruimte bevond zich een bureau waar alle wegingen en keuringen werden genoteerd in de registers. Deze ruimte was in de gevel aangeduid met het geschilderde opschrift “bureau des verificateurs.”
Na het wegen werden de zakken opgehesen via het katrolsysteem naar de tweede verdieping om gedroogd te worden. De hop werd op de houten eestvloeren uitgestrooid en door te stoken en te zwavelen vanuit de hellekamers op de eerste verdieping en de zwavellades op het gelijkvloers werd de hop gedroogd. Na het drogen werd de hop opnieuw in zakken gedaan, hiervoor waren ronde gaten in het plafond aangebracht zodat de gedroogde hop rechtstreeks van de astvloeren in de zakken kon gedeponeerd worden. Vervolgens werd de hop samengeperst door middel van een hydraulische of manuele pers. Een van de persen maakte gebruik van een houten bak die van op de eerste verdieping werd gevuld en vervolgens via rails naar de pers werd gerold. Als laatste stap kregen de zakken het Poperingse keurmerk, een bewijs van hun kwaliteit. Alle fases van dit proces waren onderhevig aan een strenge regulering dit om de kwaliteit te garanderen en zowel de asten als de opslagruimte zo optimaal mogelijk te benutten.